Zoals de ouden zongen…

Een delegatie van de jongste generatie concertmusici gaf 10 december een concert in Vredenburg Leeuwenberg, met werken van Kees van Baaren (1906-1970) en twee van zijn leerlingen. Twaalftoonharmonieën geven vaak anonimiteit aan de muziek, maar door het overtuigende spel van de jonge talenten kregen deze drie Nederlandse componisten uit de vorige eeuw een gezicht.


Pianist Ton Hartsuiker programmeerde ‘zijn’ concert als een hommage aan Kees van Baaren, Peter Schat en Jan van Vlijmen, gespeeld door 21 aanstormende Nederlandse muziektalenten. Als inleider vertelde Hartsuiker gepassioneerd hoe Van Baaren van het conservatorium in Den Haag een centrum voor nieuwe muziek maakte, met gastlessen door onder meer zangeres Cathy Berbarian en haar man, de componist Luciano Berio. Van Baaren wordt aan het publiek voorgesteld als een spiegel van zijn tijd, tot hij uiteindelijk in de twaalftoontechniek zijn eigen weg vond. Zijn Septet uit 1952 is nog niet consequent dodecafonisch, maar wijst al duidelijk vooruit naar zijn latere oeuvre. Ensemble Mercure bracht de boodschap duidelijk over en toonde zich zo flexibel als kwik. Samen met de overtuigend solerende violiste Carla Leurs, die het tweede deel teder vormgaf, en de swingende contrabassist Peter Jessen, die een stevig fundament legde, bereikten fluitist Rob van Dord, hoboïst Douwe Jan van der Meulen, klarinettist Arno Stoffelsma, fagottist Jonathan Reeder en hoornist Gijs Lacuelle een homogene klank, waarin fagot en klarinet zich af en toe losmaakten om elkaar te plagen.

Fluitiste Felicia van den End speelde haar solostuk Musica uit 1965 soepel, expressief en beeldend. Ze was als een grote fladderende vogel, soms lieflijk en soms boos, maar steeds akelig muzikaal en perfect getimed. Van de eerste tot de laatste noot hield Felicia de concentratie vast en haar publiek hield zijn adem in. De Sonatine voor piano (1948) is een ontroerend memoriam voor Willem Pijper, met een helder huldeblijk aan Pijpers kiemceltechniek en een teergevoelige elegie. Pianist Lucas Jussen, de minst jonge van de broers, bouwde trefzeker en uit zijn hoofd een volwassen intellectuele interpretatie op uit de lekker organische akkoorden. Ook Sovraposizioni I (1962) stond als een huis, in de filmisch spannende uitvoering door het Van Dingstee Kwartet, bestaande uit de zussen Ingrid en Marjolein van Dingstee, samen met hun broer Ewout en altviolist Frederik Boits. Ze intoneerden warm in de samenklanken en hun glissandi waren perfect gelijk.

Van Peter Schat (1935-2003), door Ton Hartsuiker liefkozend aangekondigd als “onze belhamel”, klonken als eerste zijn twee stukken uit 1959, samen zo’n zes minuten vol verwijzingen naar zijn leraar. Felicia en Carla speelden deze kwartetten met de bemiddelende trompettiste Marije Koopmans, die haar vibrato en toon schijnbaar moeiteloos aanpaste aan dat van de violiste, en met de zelfverzekerde slagwerker Guido Pouwels, die begon met zijn handen en dat Afrikaanse-djembégevoel in zijn solo mét stokken weer terug laat komen. Na de pauze speelde de jongste Jussenpianist, Arthur, met hetzelfde jonge-honden-enthousiasme als zijn (iets) oudere broer. Schats Inscripties uit 1959 hebben duidelijk weinig geheimen meer voor hem, helder tekende hij de structuur, waarin telkens een noot extra wordt toegevoegd aan het thema en net zo mooi gearticuleerd was de interessante ritmische lijn die omgekeerd eindigt. In het middendeel mag de uitvoerder zelf kiezen in welke volgorde hij de muzikale onderdelen speelt. Arthur bracht zijn keuze overtuigend en net zo zeker van zijn zaak was Lucas in Anathema uit 1969. Schat maakt in het romantische tweede gedeelte een stijlbreuk met zichzelf en Lucas’ toucher en pedaalvoering sloten daar zo naadloos op aan dat het publiek hem terugriep.

In Hypothema (1969) kon blokfluitist Erik Bosgraaf zijn twee sterke punten verenigen: het zoete en perfecte van zijn oude-muziekspel met het levendige en avontuurlijke in de moderne muziek. Zijn tenorfluit was aangesloten op electronica, die op verrassende momenten ineens muziek van de Jacob van Eijck liet horen. Bosgraaf speelde de blinde tovenaar uit de zestiende eeuw weg in semi-improvisaties en bouwde tegelijkertijd een thema op, dan aan het slot klonk met begeleiding van een blokfluitkwartet.

De laatste twee stukken op het programma waren van Jan van Vlijmen (1935-2004). Arno speelde Dialogue (1966) samen met alleskunner Cathelijne Noorland op piano. Hun dynamiek, toon en timing was zo goed op elkaar afgestemd, dat het bijna klonk als een monoloog. Cathelijne dook enkele keren razendsnel met haar handen in de vleugel om direct aan de snaren te trekken en bewees daarmee dat Arno en zij ook piep en knor meeslepend muzikaal kunnen laten zingen. Pianoduo Blaak sloot het pleidooi af, met een strakke en intellectuele vertolking van Constructione uit 1960. Wat een sensatie als één van de broers Martijn en Stefan zijn akkoorden in het pedaal laat liggen en de ander er in hetzelfde register staccato doorheen speelt. Ook dit laatste stuk verdient het een vaste plek op het repertoire.

Ton Hartsuiker heeft met een greep uit het Nederlandse muziektalent van nu een interessante staalkaart gemaakt van het Nederlandse componeren in de jaren ’50 en ’60. En de jonge musici hebben zich met verve ingezet voor de componerende generatie van hun grootouders. Beslist voor herhaling vatbaar!

Lees ook:Kees van Baaren
Lees ook:Peter Schat
Lees ook:Jan van Vlijmen
Lees ook:Saskia speelt…
Lees ook:Ralph van Raat

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Naam

Website

Het kan vijf minuten duren voordat nieuwe reacties zichtbaar zijn.